Jan Blankestijn is geboren op 11 april 1914 in Nijkerk als zoon van spoorwegarbeider Rijk Blankestijn (Nijkerk 1881) en Jannetje van Esveld (Nijkerk ca. 1885). Zijn ouders zijn in 1901 getrouwd. Het is een groot gezin, dat lange tijd in Nijkerk en Hoogland woont. Vader Blankestijn overlijdt eind 1918 als Jan pas 4 jaar oud is. Moeder Jannetje zal tien jaar later in de zomer van 1928 overlijden. In de jaren dertig dient Blankestijn als kanonnier 2e klasse – soldaat bij de artillerie – bij het Koninklijk Nederlands-Indisch Leger (KNIL). In juni 1934 gaat hij als dienstplichtige van de gemeente Amersfoort 5 jaar in overzeese militaire dienst. Eind september vaart Blankestijn vanuit Amsterdam naar Indonesië. Augustus 1939 mag hij voor eervol ontslag terug naar Nederland. Zijn schip komt eind oktober aan in Amsterdam.
De oorlog
In de oorlog woont Jan in Apeldoorn. Hij werkt daar in de Centrale Keuken en is koopman van tweedehands goederen. Tussen 1941 en 1942 verhuist Blankestijn van Molenstraat 97 naar de Stoomwezenstraat 9. Dit is ook het adres van Janna Wilhelmina Landman (Epe 1911) en Ludoviens Kalkman en hun twee kinderen. Blankestijn krijgt een relatie met Janna, terwijl haar echtgenoot in Duitsland tewerkgesteld is. Telkens als Kalkman terugkomt zou Blankestijn de bezetter hebben gewaarschuwd, zodat zijn rivaal weer wordt opgepakt en teruggestuurd. De omgeving keurt de affaire af. Blankestijn gaat in het verzet, maar hij zou een dubbelzinnige figuur zijn geweest. Hij maakt deel uit van een knokploeg en verzorgt Joden. Vanaf september 1944 maakt het plaatselijke commando van de Binnenlandse Strijdkrachten en het gewestelijk sabotagecommando gebruik van zijn diensten. Blankestijn helpt bij droppings en heeft zelf ook Engelse wapens.
En Jan is een vrijbuiter, want zijn arrestatie zou niet met verzetsactiviteiten te maken hebben gehad. Samen met twee vrienden zou hij namelijk vermomd als politieagent voor eigen rechter hebben gespeeld op boerderijen waar zwarte handel was of zwendel met levensmiddelen tegen woekerprijzen. Op zondagavond 7 januari overvalt het drietal Gerrit Buitenhuis. Blankestijn draagt een politie-uniform. Zijn vrienden Dirk Proost en Jan Frank zijn zogenaamd rechercheurs in burger, die nogal ruw huiszoeking doen, waarop een gast van Buitenhuis Blankestijn herkent. De twee raken in gevecht en de overvallers vluchten ten slotte. Buitenhuis gaat naar de Feldgendarmerie, die hem doorverwijst naar de Nederlandse politie. Die herkent het trio en bij Blankestijn thuis vinden ze de politiekleding, een wapen, handgranaten en patronen. Daarop wordt foutief de SD ingeschakeld, die de drie mannen arresteert. Zo belandt Jan na zwaar verhoor in De Kruisberg. Eind mei wordt hij in Apeldoorn begraven. Echtgenoot Kalkman heeft nog samen met Janna en de kinderen op Markt 46b in Apeldoorn gewoond, maar in de herfst van 1947 zou hij zijn teruggekeerd naar zijn geboortestad Rotterdam.