Op 27 december 1913 wordt Jan van der Haar in Vroomshoop geboren als zoon van broodbakker Willem van der Haar (Gramsbergen 1879) en Johanna Pannekoek (Amersfoort 1883). Zijn ouders zijn in april 1910 getrouwd. Hij treedt in de jaren dertig met Engeltje Heijenga (Daarlerveen 1914) in het huwelijk. Het echtpaar woont in Vroomshoop en krijgt drie kinderen: Willem (1940), Geertje Johanna (1942) en Johannes (1944). Van der Haar werkt als bakker bij zijn vader in het bedrijf.
De oorlog
Van der Haar gaat bij de Raad van Verzet (als sectie-commandant), in verschillende knokploegen, werkt samen met de CPN en is vanaf 5 september 1944 lid van de Binnenlandse Strijdkrachten in Den Ham. Jans vrouw is koerierster. Het echtpaar helpt mensen aan onderduikplekken en verbergt zelf thuis ook onderduikers, bijvoorbeeld Joden. Eind 1943 geeft de Twentse KP Van der Haar de opdracht om in Vroomshoop en omgeving verzetsgroepen te vormen. Zo’n zes mannen sluiten zich aan en er zijn al veel actieve verzetsstrijders. Het kantoor van commandant en aardappelhandelaar Frits Haselhoff – zwager van aannemer Jan de Groot – aan de Hoofdstraat is het trefpunt van illegale groep de Kring Vroomshoop. Van der Haar is commandant van een sabotagegroep van tien man. Via droppings komen ze aan wapens en vanaf juni 1944 gaan ze over tot hardere actie. Vanuit Van der Haars woning vinden meerdere distributiekraken plaats. De buit wordt bij Van der Haar thuis opgeslagen en vervolgens verzonden. Eind augustus 1944 overvalt de groep het distributiekantoor in Den Ham, ze hakken telefoonkabels door en blazen spoorlijnen op. Van der Haar heeft ook contact met de verzetsgroep Salland onder leiding van kapitein Evert Lancker, die zich vanaf najaar 1944 bezighoudt met de droppings op het Stegerveld. Zijn broers Gijs en Gerrit zitten bij deze groep. Het terrein ligt vlakbij het beruchte Kamp Erika in Ommen, maar blijft onopgemerkt door de bezetter.
In november 1944 duiken via Haselhoff drie Belgische militairen van een Special Air Service-detachement onder in een grote woonwagen in de appelhof van Jan de Groot. Ze maken onderdeel uit van het geallieerde leger en zijn rond de Slag om Arnhem boven Drenthe uitgeworpen. Deze mannen hebben al bij verschillende verzetsstrijders in de buurt gebivakkeerd. Via droppings ontvangen ze een zender en er is veel munitie. Van der Haar zit ook in de woonwagen ondergedoken. Hij heeft bij een sabotageactie aan een spoorlijn op 3 september zijn enkel gebroken. Op zondagavond 4 december is ook De Groot in de woonwagen aanwezig. Tot hun schrik worden de mannen plotseling omsingeld door bewakers van Kamp Erika, waaronder de Waffen-SS’er Herbertus Bikker, alias ‘de beul van Ommen’. Er ontstaat een vuurgevecht waarbij de Belgen weten te ontsnappen. Maar Van der Haar kan door zijn been in het gips niet ontkomen. Hij zou De Groot gevraagd hebben bij hem te blijven: “Want als jij weggaat schieten ze mij direct dood.” Samen belanden ze in Kamp Erika en vervolgens in het Huis van Bewaring in Almelo. Zelfs daar blijft Van der Haar moedig en strijdvaardig en verstuurt veel berichten naar buiten. Zijn vrouw kan hem daar geregeld bezoeken. Maar beide mannen worden ter dood veroordeeld en De Kruisberg is hun eindstation. Op 2 maart staan Jan van der Haar en Jan de Groot bij het Rademakersbroek. Op 27 april worden ze in Vroomshoop begraven.