Op 10 juli 1925 wordt Abram Arie IJzerman in Nunspeet geboren als oudste zoon van Pieter Bastiaan Jan IJzerman (Diemen 1896), directeur van de Veluvine-verffabriek in Nunspeet, en Elisabeth Berendina – Bep – Van Waveren (Hillegom 1897). Bram heeft een oudere zus en twee jongere broers. Hij is vrolijk, houdt van sport en is populair. De scouting is heel belangrijk voor Bram. Zijn welpenhorde, met als teken de wolvenkop, is in 1935 de eerste van Nunspeet. Ook zijn zus en moeder zijn actief bij de padvinders. Bram kan goed zwemmen en houdt veel van planten en dieren. Praktische dingen liggen hem beter dan leren en daarom kiest hij voor werken op een boerderij. Hij volgt de lagere landbouwschool in Geldermalsen en werkt op verschillende boerderijen in de Betuwe, onder andere in Beesd, Deil en Buren.
De oorlog
Bram is moedig en gaat samen met zijn vader in het verzet. In april 1941 zal de bezetter de padvinderij als ‘Britse propaganda’ verbieden. In de Betuwe helpt hij vanaf 1942 tot voorjaar 1944 onderduikers. Hij is koerier voor kapitein Berens en Schepman van het Nederlandse leger en doet illegaal werk voor zijn vader in de vakantie. Samen met hem behoort Bram tot de LO in Nunspeet. Ook is vader IJzerman vanaf eind 1942 plaatselijk commandant van de OD en vanaf zomer 1944 daarnaast commandant van de RVV. Het verzet overlegt bij de familie thuis op Villa Bloemenheem en Bram staat altijd klaar om allerlei opdrachten te vervullen. Zo helpt hij bij het Verscholen Dorp van Opa Bakker in de bossen bij Vierhouten (april 1943 – oktober 1944). In de zomer van 1944 komt hij weer thuis wonen in Nunspeet en gaat onder zijn vaders leiding bij de O.D. als koerier. Ook is Bram lid van de knokploeg van Lodewijk – Loed – Creutzberg in Doornspijk. Hij saboteert kabels, blaast spoorlijnen op en haalt in zijn eentje een mitrailleur uit een neergeschoten vliegtuig op het landgoed Stakenberg: een heuvel tussen Nunspeet, Elspeet en Hulshorst. Vanaf september 1944 is hij lid van de Binnenlandse Strijdkrachten gewest 6. Na Dolle Dinsdag duikt hij even onder, maar al gauw zet hij zijn verzetswerk weer voort.
Op 18 januari 1945 valt de Sicherheitsdienst ’s ochtends vroeg de woning van het gezin IJzerman binnen. Vader, moeder en Bram worden gearresteerd. Vader is aangebracht voor het ontvangen van dynamiet, Bram als koerier. De mannen komen terecht in de Jan van Schaffelaerkazerne in Ermelo. In de cellen is het donker. Alleen van 18:00 tot 19:00 is er een uur elektrisch licht. De lunch is een beker watersoep en de maaltijd een homp brood met koffie. Tijdens zijn verhoren blijft Bram ondanks mishandeling zwijgen en redt zo tientallen mensen van de dood. Op 13 februari worden vader en zoon overgebracht naar de Willem III-kazerne in Apeldoorn en opnieuw zwaar verhoord. Moeder IJzerman komt op zaterdagavond 24 februari vrij en er wordt veel moeite gedaan om Bram en zijn vader ook uit de gevangenis te krijgen. Aanvankelijk lijken ze aan de doodstraf te ontkomen, maar op 26 februari worden beiden naar De Kruisberg in Doetinchem overgebracht. Samen worden ze – net als vader en zoon Fleer – op 2 maart bij het Rademakersbroek gefusilleerd. Bram hoort bij de jongste van de groep van 46 mannen. Alleen Gerhardus Hendrikus ten Voorde uit Almelo is met zijn 18 jaar jonger. Op 9 mei begeleiden padvinders IJzerman naar zijn laatste rustplaats in Nunspeet. Bram heeft zijn plicht als padvinder in de strijd tegen onrecht verstaan. Akela Kaptein brengt haar gevallen ‘welp’ een laatste groet en legt een krans op zijn graf. Bram wordt naast zijn vader, Dionisius Bakker en Bram Baar – beiden ook gefusilleerd bij het Rademakersbroek – begraven. Hun graven vormen met die van een andere verzetsstrijder uit de buurt een monument. De scouting in Nunspeet gedenkt Bram IJzerman nog steeds.