Op 19 juli 1907 wordt Gerhardus Johannes Lovink geboren in Enschede als zoon van politieagent en gemeenteveldwachter Jan Willem Lovink (Doetinchem 1881) en Grada Hendrika Everdina Boland (Dinxperlo 1878). Hij is de middelste van drie zoons. Jan Hendrik (1906) is de oudste en streng. Wilhelm Johan (1908) is de jongste en een rauwdouwer. Gerhard daarentegen is altijd wat rustiger en kalmer. Zijn broer Jan en hij worden politieagent, net als hun vader en oom. Willy gaat bij de marechaussee. Lovink trouwt op 19 oktober 1932 met Margaretha – Gré – Johanna van Oene (Deventer 1907). Zijn eerste standplaats als veldwachter is Gorinchem, waar het echtpaar twee zoons krijgt: Jan (1933) en Herman (1936). In de oorlog worden nog twee kinderen geboren, maar die overlijden heel snel. In de zomer van 1936 verhuist de familie naar Vaassen (gemeente Epe), waar Lovinks oom Frederik Bernard ook veldwachter was. De twee politiehonden – een bouvier en een herdershond – wonen bij het gezin achterin de tuin.
De oorlog
In de oorlog is Lovink als opperwachtmeester het hoofd van de politie in Vaassen, bestaand uit drie agenten. Thuis heeft hij een telefoon, die ook van pas komt bij zijn verzetswerk, net als zijn dienstpistool dat Lovink tegen de regels in altijd bij zich draagt. Want Gerhard is agent onder de Duitse bezetter, maar helpt tegelijkertijd onderduikers met schuilplekken, eten, bonkaarten en valse legitimatiebewijzen. Het Joodse gezin Spanier uit Deventer duikt een half jaar bij het gezin Lovink onder en zo zijn er in de oorlogsjaren meer. Zoons Jan en Herman fietsen met tassen vol eten naar onderduikadressen in de omgeving van Vaassen, zoals Gortel en Niersen. Verzetsstrijders laat Lovink uit de cel ontsnappen en hij regelt wapens voor de ondergrondse, die – net als voedsel – bij hem thuis worden opgeslagen. Hij werkt samen met een knokploeg uit Apeldoorn en doet mee aan sabotageacties. In augustus 1943 wordt Lovinks standplaats Zaltbommel en twee maanden later promoveert hij tot rechercheur 1e klas in Arnhem, waar het gezin begin oktober naartoe verhuist. Als eten – aardappels, vlees, meel, melk – steeds schaarser wordt gaat Lovink met andere verzetsstrijders boeren overvallen, die weinig of geen eten afstaan voor onderduikers en andere hongerige mensen. Zwarthandelaars zijn zeker de klos. Deze groep krijgt als bijnaam ‘de bende van Lovink’ en doet zich vaak voor als Landwachters. De Nieuwe Apeldoornsche Courant spreekt op 28 maart 1945 van een “Veluwse roversbende.” Knokploeg-lid en fruitkweker Leo Boks Scholten uit de omgeving van Olst sluit zich bij hen aan. Hij is ondergedoken in Vaassen en heeft een vals persoonsbewijs met de naam Leo Sluiters.
De buitenwereld weet niks van Lovinks verzetswerk. Sommigen denken zelfs dat het gezin pro-Duits is, omdat er aan het einde van de oorlog onder dwang Duitsers bij hen thuis zijn ingekwartierd. De Sicherheitsdienst heeft Lovink eind oktober 1940 op straat een keer aangehouden en opgesloten in het huis van bewaring aan de Weteringschans in Amsterdam voor hulp aan een Engelandvaarder, maar half november wordt hij vrijgelaten: de verklaring dat hij ondoordacht te werk zou zijn gegaan pleit hem vrij. Op 10 februari 1945 om elf uur ‘s avonds worden Lovink en Boks Scholten in Vaassen gearresteerd, net als zo’n tien andere bendeleden. Drie dagen later zal zijn vrouw bevallen van een doodgeboren kindje. De beschuldiging is diefstal en roof. Lovink en Leo worden gezien als hoofddaders. De mannen worden verhoord op het politiebureau in Epe en daarna volgt de Willem III-kazerne in Apeldoorn. De Kruisberg is hun eindstation en beiden worden op 2 maart gefusilleerd aan het Rademakersbroek. De plek is in de omgeving waar Lovinks broer Jan in de oorlog werkt en woont: Varsseveld, Sinderen en Dinxperlo. Net als Gerhard zit Jan – met zijn gezin – diep in het verzet in de regio. Hij zal zijn zoon Fred (Alfred Gerhard), die in 1947 wordt geboren, vernoemen naar zijn broer en een Engelse soldaat die hen bevrijdt. De oorlog blijft altijd een rol spelen in het gezin. Zo is kerstavond steevast zeer verdrietig. Van tijd tot tijd spreekt Jan in lovende woorden over zijn broer en gaan ze op bezoek bij Gerhards weduwe en haar zonen, die een armoedig bestaan lijden. Het gesprek aan tafel gaat vaak over voormalige verzetskameraden en het Rademakersbroek. Vooral het verhaal van het graan dat hoger groeide op de plek waar de mannen vielen maakt grote indruk op de kinderen.