Op 19 september 1912 wordt Roelof Seinen geboren in Meppel als zoon van onderwijzer en later schoolhoofd Willem Seinen en Hilligje Rumpt. Zijn ouders zijn het jaar daarvoor getrouwd. Roelof wordt vernoemd naar zijn opa van vaders kant. Het gezin is remonstrants. Begin jaren dertig volgt Seinen waarschijnlijk zijn opleiding tot ingenieur in Leeuwarden. Vervolgens wordt hij opzichter bij Rijkswaterstaat.
De oorlog
In de Meidagen van 1940 is Seinen als reserve tweede luitenant ingedeeld bij de staf van de zesde divisie te Bennebroek. Waarschijnlijk leert hij daar zijn toekomstige echtgenote Petronella Johanna Carolina Spandaw (geboren in Medan, Indonesië, ca. 1916) kennen, wiens ouderlijk huis in Heemstede staat (vlakbij Bennebroek). Op 5 juni 1941 treedt het echtpaar in het huwelijk. Ze gaan in Bergentheim wonen en krijgen twee kinderen. Seinen is sectiecommandant bij de Raad van Verzet en maakt deel uit van de Trouw-groep rondom Derk te Rietstap. Vanaf november 1944 zit hij bij de Binnenlandse Strijdkrachten, gewest 4, district Salland en is plaatselijk commandant in Bergentheim. Hij werkt onder andere samen met dorpsgenoten Evert Schippers – leider van de NBS in Bergentheim – en Gerrit Griemink (ook gefusilleerd aan het Rademakersbroek). De groep bestaat uit zo’n 30 man en er wordt samengewerkt met het verzet in Beerzerveld en Vroomshoop. Seinen biedt hulp aan piloten. De drie Belgische parachutisten (een kapitein, marconist en soldaat) die uiteindelijk onderdak vinden in de woonwagen van Rademakersbroek-slachtoffer Jan de Groot verblijven in november 1944 ook een aantal nachten bij hem thuis. Ze maken onderdeel uit van het Engelse leger en zijn rondom de Slag om Arnhem boven Drenthe uitgeworpen. “Ons huis was er zeer ongeschikt voor,” zal Seinens echtgenote na de oorlog melden (bron: aanmeldformulier Erelijst). Ze is op de hoogte van het feit dat haar man bij het strijdende gedeelte van de NBS in Bergentheim zat, maar verder weet ze niks van Roelofs verzetswerk. Alleen dat hij zijn illegale werk “uit principe” deed.
Op 19 januari 1945 wordt Seinen gearresteerd in Junne (tussen Ommen en Hardenberg). Hij behoort tot de groep van 12 verzetsstrijders uit de omgeving van Hardenberg, die allen bij het Rademakersbroek worden gefusilleerd en uiteindelijk samen in Bergentheim zullen worden begraven. De andere 11 mannen zijn al een week eerder – op 11 en 12 januari – opgepakt. Net als de rest wordt Seinen gevangen gezet in het beruchte Kamp Erika bij Ommen. Tijdens een verhoor loopt hij schotwonden op dwars door zijn linkerhand en linkerbovenbeen, omdat hij zijn handen – die hij omhoog moet houden – een ogenblik laat zakken. De volgende dag (20 januari) wordt hij naar het Huis van Bewaring in Almelo gebracht. Een cipier en brigadier behandelen Seinen daar zeer goed en hij krijgt veel vrijheid, waarschijnlijk dankzij zijn wat hogere afkomst. Op 21 februari belandt hij uiteindelijk in De Kruisberg. Op 2 maart wordt hij gefusilleerd. De groep uit Hardenberg en omgeving wordt uiteindelijk op vrijdag 27 april samen herbegraven in Bergentheim. De 12 graven vormen een monument.